De intensiteit van
Indiase steden begint ons op te breken. We zijn allebei moe. Verzadigd. Vol
indrukken die we moeten verwerken. Maar we moeten nog vijf dagen voordat we
naar Sri Lanka vliegen, waar we zo snel mogelijk het strand op gaan zoeken.
Die laatste vijf
dagen brengen we ook in steden door. Van Nashik bussen we naar Pune. Er
aangekomen worden we omsingeld door een bende tuk-tukchauffeurs. Te dichtbij.
Te agressief. ‘Address! Address!’ blaffen ze. Ik maan ze tot rust. De chauffeur met de
grootste snor en dikste buik wint. Hij rijdt ons zwijgend in Ć©Ć©n keer naar het
hotel waar we blijven. Pas dan kan er een vriendelijk woord af.
De buurt waarin we verblijven
ligt ver van het oude centrum van Pune. De buurt is een aparte mix van oude
vervallen villa’s en nieuwe gebouwen, vaak vier tot vijf verdiepingen hoog.
Grote bomen zorgen overal voor veel groen. Aan de straten staan vaak oldtimers
geparkeerd. De sfeer is aangenaam. Het is vrijdagmiddag en in plaats van een
borrel drinken groepen jongeren chai (thee met kruiden en melk) met elkaar. We
doen gezellig mee.
|
Proost! |
|
Een oud huis, verscholen achter kraampjes. |
De volgende dag
brengen we door in een museum waarin een groot deel van de eclectische
verzameling volkskunst van een overleden Indiase zakenman is ondergebracht.
Marionetpoppen, saris, muziekinstrumenten, houtsnijwerk, erotische
notenkrakers, you name it. We kijken onze ogen uit.
|
Haast levensechte pop. |
|
Duiveltje in een bewerkte houten deur. |
|
Pauwvormige sitar. |
|
Knap gebeeldhouwd draaimolenpaard. |
|
De erotische notenkrakers. |
|
Zo is het welletjes. |
Terug in Mumbai
verblijven we in een andere buurt dan een week geleden, dichtbij het centraal
station. De taxichauffeur heeft moeite ons hotel te vinden. Na wat rondvraag geeft
hij het op en zet ons eruit, ‘That way’, geeft hij ons nog mee. Met wat hulp
van jongens die cricket spelen op straat, vinden we ons hotel, vlak voordat een
moessonbui losbarst.
Ook de dag erop
blijven we binnen. Het regent en we voelen ons niet fit. We trekken een streep
door ons plan om een sloppenwijk te bezoeken. De wandeling naar het restaurant
voor lunch is uitputtend genoeg. In de vijfhonderd meter die we afleggen worden
onze zintuigen maximaal belast. Als we de straat uitlopen scheuren
tegemoetkomende scooters ons rakelings voorbij. Dragers lopen met lange
kruiwagens af en aan met nieuwe voorraad voor winkels. Ze schreeuwen
instructies naar elkaar. Aan de hoofdstraat zijn de trottoirs nauw en
volgebouwd met allerlei stalletjes en kraampjes. Er wordt vooral kleding,
groenten en schoenen verkocht. Iedereen vraagt of we wat willen kopen. Op elke
straathoek worden samosa’s gefrituurd, de vettige geur blijft lang hangen. Uit
vijf verschillende moskeeƫn schalt de oproep tot het middaggebed uit krakerige
speakers. Het verkeer staat zo goed als stil en iedereen geeft elkaar de schuld
met hun claxons, het geluid is oorverdovend. Voor leegstaande winkelpanden
worden geiten gehouden, overal liggen keutels. Hanen kraaien, een man geeft
over. Een Hindoe pelgrim zit op een gammele stoel en krijgt een voetmassage van
een gelovige. Hij is ongewassen en vooral, ongekleed. Via zijn voeten kijken we
omhoog en kijken zo tegen zijn geslacht aan. Een dikke rat steekt over, zijn
haar stekelig van het regenwater. We zijn opgelucht dat we het restaurant in
kunnen glippen.
|
Wedstrijdje toeteren. |
|
We zagen zo'n vier of vijf geiten, vastgeketend aan rolluiken. |
|
Druk druk druk. |
De volgende dag vliegen
we niet in Ć©Ć©n ruk door naar Colombo, maar stoppen in Chennai, waar we Ć©Ć©n
nacht blijven. We overnachten dichtbij het vliegveld, ver verwijderd van het
toeristische centrum. De buurt waarin het hostel ligt is het tegenovergestelde
van die in Mumbai. De wijk is ruim opgezet met vooral lage gebouwen. Het
verkeer is overzichtelijk, men toetert nauwelijks naar elkaar. De sfeer is
anders, relaxter, zuidelijker. Tijdens de lunch in de kantine van een groter hotel
valt ons op dat men de tijd neemt, rustig met elkaar praat en – we worden niet
aangestaard. We nemen dezelfde thali als de twee mannen tegenover ons.
|
Wat een rust op straat. |
|
Nu nog een zonnetje d'r bij. |
|
Fluor signage om de hoek. |
’s Avonds lopen we
onder een paraplu een tweede rondje door de buurt. We moeten wel dicht tegen
elkaar aanlopen, ook al is dat eigenlijk not done in India. We fantaseren
hardop over Sri Lanka, opgelucht dat we morgen verdergaan. India is af. Maar
wat was het indrukwekkend, raar, geurig, kleurrijk, vermoeiend, luid, vol,
vijandig soms, maar ook gastvrij en nieuwsgierig. We spreken met elkaar af dat
we ooit terugkomen.
Wacht mƔƔr tot se mich noo zuus noa al det zonne op ut strand.
BeantwoordenVerwijderen